Featured

De opname

Herma beschrijft de aanloop naar de uiteindelijke opname in het ziekenhuis - op 16 november 1998 - en de eerste uren in het ziekenhuis.

De omslag komt onverwacht, half november. In het weekend heb ik een gevoelige bovenbuik. Mijn maag die een beetje opspeelt? Eindelijk een gewoon zwangerschapskwaaltje! Mijn buik lijkt ook wat voller te voelen. De baby roert zich goed, ik word er 's nachts wakker van. Blij sta ik op, bereid om me aan iedere strohalm vast te houden. De echo gisteren gaf geen verslechtering aan - voor het eerst! Zou het dan toch de goede kant op gaan?

Hein regelt met Johan alvast wat dingetjes voor ons nieuwe huis: een nieuwe brievenbus, kiezen van verftinten, vloerbedekking voor de eerste verdieping. Het geeft wat afleiding. Ik bivakkeer op de bank en mag meekijken en meebeslissen. Verder houd ik me koest en rust zoveel mogelijk. In de loop van zondag wordt de pijn in mijn bovenbuik wat nadrukkelijker. Bovendien ben ik misselijk en heb ik barstende koppijn.


De woorden van de gynaecoloog klinken in mijn hoofd: 'Denk erom, wanneer je je niet goed voelt, bel dan. We moeten er dan vanuit gaan dat die klachten met de zwangerschap verband houden en actie ondernemen.' Waar die actie dan uit bestaat, vroegen we niet, geheel tegen onze alles-willen-weten-aard in. Of wisten we het wel en wilden we het niet horen? Tegen vijf uur 's middags bel ik met het UMC. Ik vertel de dienstdoende arts over mijn bovenbuikklachten en gebruik daarbij onbewust zelfs de vakterm 'bandenpijn'. Braaf lepel ik de inhoud van mijn dossier op en zeg dat ik, gezien mijn voorgeschiedenis, kandidaat ben voor zwangerschapscomplicaties als Preéclampsie en/of het HELLP-syndroom. De arts stapt met zevenmijlslaarzen over mijn medisch dossier heen. Hij prent me in dat mijn bovenbuikklachten een typisch voorbeeld is van een zwangerschapskwaaltje en dat ik me vooral geen onnodige zorgen moet maken. Voor ik het in de gaten heb, heeft hij al weer opgehangen en laat me, voor dat moment, gerustgesteld achter.

Om drie uur 's nachts word ik zwetend wakker. Pijn op mijn borst, een hevig drukkend gevoel rond mijn middenrif. Stilliggen lukt niet meer en ik voel me alsof ik moet overgeven. Hein ligt rustig slapend naast me. Ik twijfel wat nu te doen. Ik denk aan de woorden van de arts, vanmiddag. 'Niks bijzonders, hier heeft bijna elke zwangere vrouw wel eens last van.' Hoe doen die vrouwen dat dan? Stel ik me aan? Plotseling flitst het door me heen: misschien heb ik wel een longembolie? Twaalf jaar geleden heb ik tot twee keer toe een longembolie doorgemaakt - toen had ik net zo'n benauwd gevoel op mijn borst. Mijn ongerustheid neemt toe en ik besluit Hein wakker te maken. Samen overleggen we. Hij ziet dat ik veel pijn heb en twijfelt: 'Moeten we nu naar het ziekenhuis?' Aan de andere kant, mijn telefoontje van die middag gaf de arts geen reden tot bezorgdheid. Lastig toch dat ik niet weet wat normaal is en wat niet. Het is mijn eerste zwangerschap, dus ik heb geen referentiepunt. Na een uurtje zakt de pijn iets en we besluiten het maar even aan te zien. Op een gegeven moment vallen we weer in slaap. Als ik 's ochtends wakker word, voel ik niets bijzonders meer.

Rond het middaguur gaan we naar de huisarts om te vertellen hoe de situatie ervoor staat. Zorgelijk, gezien de bijna 25 weken zwangerschap en de groeiachterstand van de baby, maar we houden hoop. Ik vertel de huisarts over mijn bovenbuikpijn en het telefoontje naar het UMC. De huisarts meldt dat hij wel iets heeft tegen de maagpijn en ik krijg een recept voor een grote fles Antagel. Drie keer daags een maatbekertje doet wonderen. Alleen, niet bij mij. Na het avondeten ben ik erg misselijk. Bovendien keert de pijn in mijn bovenbuik keert in alle hevigheid terug. Ellendig voel ik me. Hein is bij een tante op ziekenbezoek waardoor ik alleen thuis ben. Ik besluit het UMC opnieuw te bellen voor overleg. Tegen de dienstdoende arts vertel ik mijn verhaal, inclusief het verslag van mijn eerdere telefoontje dit weekend. Ze reageert erg bezorgd. 'Het spijt me, maar ik wil dat u nu onmiddellijk naar het ziekenhuis komt voor nader onderzoek.' Ik zak neer op de bank, voel weer een golf misselijkheid opkomen en haal ternauwernood het toilet. Hein moet op de hoogte gebracht worden, maar hij is op bezoek bij zijn tante Jo in het ziekenhuis Overvecht – met z'n mobiele uit, zoals het hoort in ziekenhuizen. Hoe bereik ik hem? Ik bel mijn schoonouders en zij slagen erin Hein via de zusterpost in te seinen.

Rond achten arriveren we bij de Eerste Hulp van het UMC. Voorzichtig, door Hein ondersteund, schuifelen we naar boven alwaar we een kamertje bij de verloskamers krijgen toegewezen. Met kleren aan ga ik op een bed liggen. Bij het plassen heeft mijn urine opeens de kleur van cola. Vanochtend was het ook al donkerder dan normaal, realiseer ik me nu. Na een gesprekje met een arts neemt een laborant bloed af voor verschillende tests en dan is het wachten op de uitslagen. Totdat ze weten wat er aan de hand is, krijg ik geen pijnstillers. Inmiddels lig ik als een kromgebogen hoepeltje op het bed, zo'n pijn heb ik. Het is erg druk op de verloskamers. Af en toe kijkt een verpleegkundige om het hoekje, vriendelijk maar met een bezorgde ondertoon informerend hoe ik me voel. Om eerlijk te zijn: steeds zieker en ellendiger. Ik kan amper meer zonder hulp naar het toilet. Hein vraagt of ik niet in bed wil, onder de dekens, maar koppig schud ik van nee. Zelfs mijn schoeisel weiger ik uit te doen. Zolang ik mijn schoenen nog aan heb en óp bed in plaats van erín, ben ik niet echt ziek, zo maak ik mezelf wijs.

We praten weinig, die avond. Ik kreun en mopper op het laboratorium dat me zo lang op uitslagen laat wachten – en dus op pijnmedicatie. Hein doet zijn best me te steunen. Hij houdt me vast en streelt mijn hoofd, terwijl ik draaiend van mijn rug naar mijn zij en weer terug, de pijn de baas probeer te blijven. Over een opname in het ziekenhuis praten we niet, bang als we zijn dat het met het noemen ervan werkelijkheid wordt. Tegen twaalven arriveren eindelijk de uitslagen: de bloed- en urinetest wijzen onomstotelijk uit dat ik verschijnselen heb van Pre-éclampsie en een dreigend HELLP-syndroom.

Mijn opname is daarmee een feit. Eindelijk trek ik dan toch mijn schoenen uit en kruip ik in bed. Omdat ik zo ziek oog, vinden ze het raadzaam dat Hein ook blijft. In de haast hebben we geen toiletspullen meegenomen en Hein rijdt op en neer naar huis om ze te halen. Intussen brengt een arts bij mijn een waakinfuus in voor het geval het onverhoopt slechter gaat en ze snel medicijnen moeten toedienen. Godzijdank krijg ik nu ook wat tegen de pijn. We bellen even kort een paar mensen en vooral het telefoontje naar Anja en Joost blijft me bij; zeven jaar geleden werd Anja met dezelfde diagnose als ik opgenomen in het UMC. Manon, hun dochtertje, werd uiteindelijk met 28 weken geboren en heeft het gelukkig goed doorstaan. Anja is erg ziek geweest en heeft op de IC voor haar leven moeten vechten.

En nu dezelfde diagnose voor mij? Wat staat ons nog te wachten? We kunnen het niet overzien en besluiten, min of meer gedwongen door de omstandigheden, maar met de werkelijkheid van dit moment te leven. Veel verder dan een paar uur vooruit kijken, gaat niet. Pijn houdt je in het heden. Je voelt het nú, je wilt er nú vanaf. En zo liggen we tegen enen allebei in een bed, dicht tegen elkaar aangeschoven, op een van de verloskamers in het UMC. Gek idee dat leidt tot wrange grapjes over en weer. Gegiechel, ondanks alle ellende. Het zullen de zenuwen wel zijn.

Wat komt er veel op ons af, die eerste dag in het ziekenhuis. Na een korte nacht waarbij tegen de ochtend de pijn weer opspeelt, zien we een hele rij artsen en verpleegkundigen voorbij trekken. 'Mijn' gynaecoloog, steekt 's ochtends tegen acht uur zijn hoofd om de deur. 'Ik had niet gedacht je zo snel al weer te zien.' Tja. Hein krijgt een ontbijt geserveerd, ik word al misselijk bij het idee en sla het vriendelijk af. De nodige onderzoeken staan op het programma en verschillende artsen willen ons spreken. Maar eerst krijg ik een eigen kamertje toegewezen op de afdeling. De verloskamers zijn hard nodig voor andere patiënten.


Rond het middaguur gaan we naar de huisarts om te vertellen hoe de situatie ervoor staat. Zorgelijk, gezien de bijna 25 weken zwangerschap en de groeiachterstand van de baby, maar we houden hoop.

Naar boven